11 Sep
2013
Mars repen al voor transport gestolen?!
Een eerder dit jaar gepubliceerde uitspraak van de rechtbank ‘s Hertogenbosch was op zich niet wereldschokkend en de uitkomst zal weinigen verbazen, maar toch was het smullen voor advocaten. Het ging namelijk niet alleen om een container met Mars repen (het water loopt me in de mond terwijl ik dit schrijf), maar de juridische vraag zag op inontvangstneming van de container –dus de aanvang van het vervoer– en dat komt niet zo vaak voor.
De uitspraak
Vos vervoert met Mars chocolade geladen containers van het terrein van Kuehne + Nagel (‘KH’) naar de container terminal is Oss. Een chauffeur die zich heeft gemeld bij KH, krijgt het verzoek om –in afwachting van papieren en nadere instructies– een reeds beladen container bij het dok weg te halen en elders op het terrein te plaatsen. Op die manier is het dok vrij voor de volgende belading, terwijl de papieren voor het transport van de eerste container in orde worden gemaakt. De verplaatste container wordt van het terrein gestolen.
Mars en haar verzekeraars stellen Vos aansprakelijk voor de schade. De claim wordt door de rechtbank ‘s Hertogenbosch afgewezen. De verplaatsing kan volgens de rechtbank niet worden aangemerkt als inontvangstneming van de goederen. Daartoe overweegt zij ondermeer dat Vos nog geen opdracht had gekregen om de container te vervoeren naar de terminal, dat de documenten ten tijde van de verplaatsing nog niet gereed waren en voorts dat het KH is die bepaalt welke container op welk moment bij een dok wordt weggehaald en elders op het terrein wordt geplaatst. Met de verplaatsing is het vervoer van de container nog niet aangevangen en Vos kan niet worden aangemerkt als aansprakelijk vervoerder.
Juridische beschouwing
De vervoerder is aansprakelijk voor schade of verlies van de goederen in het tijdvak tussen inontvangstneming en aflevering van de goederen. Met name omdat de wet, de CMR en de AVC geen aanknopingspunten bieden, is het lang niet altijd even duidelijk of de goederen al in ontvangst genomen zijn. Dit heeft echter slechts tot een handjevol uitspraken geleid. Wel wordt er met enige regelmaat geprocedeerd wordt over de aflevering van vervoerde goederen (zie bijvoorbeeld mijn blog over de Mosseluitspraak). In de “afleveringsjurisprudentie” was jarenlang uitgerekend het Mars-arrest (Hoge Raad 24 maart 1995, S&S 1995,74 over vloeibare chocola die hard geworden was) het standaardarrest. De rechtsregelen uit dat arrest zijn vorig jaar door de Hoge Raad enigszins opgepoetst en nader uitgewerkt in het arrest Stainalloy/Tele Tegelen (17 februari 2012, S&S 2012, 604):
“De aflevering waartoe de vervoerder is verplicht, is geen eenzijdige handeling van de vervoerder maar moet berusten op wilsovereenstemming tussen partijen in die zin dat de vervoerder de macht over het vervoerde goed met uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming van de geadresseerde opgeeft en deze in de gelegenheid stelt de feitelijke macht over het goed uit te oefenen. Aan de inhoud van de desbetreffende vervoerovereenkomst en de feitelijke omstandigheden van het geval moet worden vastgesteld of aflevering in voormelde zin daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.”
Een vergelijkbare rechtsregel voor de inontvangstneming is door de Hoge Raad nog niet verwoord, maar als we de aangehaalde rechtsregel in spiegelbeeld toepassen op de inontvangstneming, dan lag bij de rechtbank de vraag voor of er wilsovereenstemming bestond over de overdracht van de feitelijke macht over de container van KH aan Vos. Die toets hanteerde uitgerekend de Bossche rechtbank ook uitdrukkelijk in een van de spaarzame uitspraken over de aanvang van de vervoerperiode (Rechtbank ’s Hertogenbosch 1 maart 2006, S&S 2009,75), zij het uiteraard niet met een spiegelbeeldtoepassing van het latere arrest Stainalloy/Tele Tegelen.
In de nu gepubliceerde uitspraak verwijst rechtbank helaas niet naar de “afleveringsjurisprudentie” en geeft evenmin met zoveel woorden weer aan welke rechtsregel zij de situatie toetst. De door de rechtbank relevant geachte omstandigheden sluiten wel bijna naadloos op aan op de hiervoor verwoorde rechtsvraag. Zij hebben immers betrekking op het ontbreken van wilsovereenstemming (geven van een opdracht en aanvaarding daarvan) en op de uitoefening van feitelijke macht. Ik ga er vanuit dat de rechtbank de maatstaf wel voor ogen had, maar deze (helaas) niet duidelijk heeft benoemd.
Tot slot
De constatering dat iemand niet kan worden aangesproken als vervoerder, wil niet zeggen dat hij in het geheel niet kan worden aangesproken. In het Mars-arrest werd uitdrukkelijk geoordeeld dat de CMR –en ditzelfde geldt ook voor de Nederlandse wet en de AVC– er niet aan in de weg staat dat goederen na aflevering op grond van een andere overeenkomst, bijvoorbeeld een overeenkomst van bewaarneming onder de vervoerder blijven. Dit geldt uiteraard ook omgekeerd voor de periode voor inontvangstneming. Als daar wat mis gaat, dan wordt de aansprakelijkheid beoordeeld op basis van de regels die gelden voor die andere overeenkomst. En dat is zeker niet per se gunstig voor de vervoerder!
< BTW op logistieke diensten – complex verhaal?Boetes voor onregelmatigheden bij douane >